niet, doch de arme Monsieur Pijman kreeg de donderbui, die voor
Krayenhoff was bestemd.
Nadat de Keizer op zijn vergissing opmerkzaam was gemaakt,
kwam Krayenhoff werkelijk aan de beurt. De Keizer nam hem op
van het hoofd tot de voeten met een blik, waarvoor menigeen doods
bang was. Hij bulderde Krayenhoff toe: ,,Gij zijt de man, die: mijn
troepen in Bergen op Zoom en Breda zo hebt tegengewerkt en die
Amsterdam tegen mij hebt willen verdedigen." Waarop Krayenhoff
antwoordde: ,,Ja Sire, ik heb een souverein gediend door Uwe
Majesteit als onafhankelijk vorst verklaard; ik heb niets anders
gedaan, dan zijn bevelen opgevolgd."
Waarop Napoleon repliceerde: ,,Gij zijt het, die mijn broeder
verkeerde raad heeft gegeven, gij alleen. Uw plicht was geweest
hem hiervan af te brengen." „Sire", zo luidde het antwoord, „de
koning heeft niets anders gedaan, dan elke onafhankelijke souverein
kan en mag doen. Ik heb gedaan wat ik mijn plicht rekende; de
gevolgen heb ik voorzien, maar dat heeft mij niet verhinderd dit
te doen; ik reken mij tegenover U geen verantwoording schuldig,
dan van de tijd af, dat ik Uw onderdaan ben geworden."
Dit was klare taal, die op de omstanders grote indruk maakte.
Tegenover zijn intiemste medewerkers liet Napoleon doorscheme
ren, dat het antwoord hem had getroffen in oprechtheid en fierheid.
Acht dagen later stelde Napoleon aan Krayenhoff de vraag, wat
hij op dat moment deed. In tegenstelling met zijn gewoonte sprak
de Keizer uitvoerig over diverse aangelegenheden.
Hij beval Krayenhoff hem de volgende dag te vergezellen op
een inspectietocht langs de verdedigingswerken rond Amsterdam.
Diverse plaatsen werden bezocht en aan de hand van uitvoerige
kaarten werd een uitvoerige strijd gestreden. Napoleon voerde zijn
legers aan, doch op elk punt had Krayenhoff zijn verdediging klaar.
Na een voor Napoleon buitengewoon lang onderhoud van IJ/2
uur stond deze op met de erkenning: ,,Ik ben uitermate tevreden,
Generaal. Gij hebt een reputatie gehandhaafd, die U met recht
wordt toegekend."
In december vertrok Krayenhoff naar Parijs, alwaar hij in januari
1812 in handen van de keizer de eed aflegde van Brigade-Generaal
en Inspecteur-Generaal der Genie.
Erg veel tijd namen deze functies niet in beslag, hij had voldoen
de gelegenheid om zijn Précis historique op te stellen. Dit werd in
mei 1812 aangeboden aan het Keizerlijk Instituut, waar de leden
Delambre, Beautemps-Beaupré, Biot en Arago werden benoemd om
de verhandeling te onderzoeken en te beoordelen.
De beoordeling van de commissie was zodanig, dat zij verklaar
de, dat Generaal Krayenhoff zich een billijke aanspraak had ver
worven op de erkentenis der geleerden.
Op zijn herhaald verzoek verkreeg de Generaal van de Keizer
toestemming om naar Holland terug te keren.
Als resultaat van zijn arbeid in Holland gaf hij in het najaar van
87