landen heersende bodemversnippering, oorzaken, gevolgen en be
strijdingsmiddelen. In het tweede deel beschrijft hij dan de ruilver
kavelingswetgeving en -procedure, waarbij aan de historische ont
wikkeling grote aandacht wordt besteed. Uitvoerig worden de juri
dische aspecten behandeld (bv, opvattingen over: is ruilverkaveling
onteigening?) De eindconclusie is, dat de Belgische wet als experi
ment zeker voldoening schenkt, maar toch nog verdere aanvulling
behoeft, Heldere uiteenzettingen over interpretatie van wetsartikelen
en heersende meningen (bv. over pacht- en gebruiksverkaveling)
maken het boek ook voor Nederlandse lezers interessant. Uit de
literatuur-opgave, die 32 blz. beslaat blijkt, dat de auteur zeer
gedocumenteerd te werk is gegaan, zonder nochtans in droge cita-
tenopsommingen te vervallen.
j. c. j.
Examen LandmeeHechnicus N.L.F. 1958
Kaarttekenen L 9 april 9.3013.00 uur.
Gevraagd een veldwerk te kaarteren, schaal 1 500, op een reeds
aangelegd ruitennet.
Deze kaartering in inkt zetten en beschrijven volgens aangegeven
richtlijnen. Tenslotte het kaartje kleuren op de gebruikelijke wijze.
Kaarttekenen 1L 9 april 14.0015.00 uur.
Van een gegeven kadastrale perceelsindeling een transparant in
inkt te vervaardigen, deze opwerken op de kadastraal gebruikelijke
wijze.
Landmeten en waterpassen9 april 15.1516.45 uur.
Behandel kort en met schetsen toegelicht de volgende vragen:
1Hoe meet U een slag met een waterpasinstrument met reversie-
niveau? Heeft het hierbij zin om uit het midden te waterpassen?
2. Als U bij de detailmeting een grenssteen aan moet meten, zult
U behalve een loodlijn ook een treklijn meten. Waarom doet U
dat en wat controleert U daarmee. Geef een getallenvoorbeeld
waar U de treklijn meet als de loodlijn 10,15 m lang is.
3. In vele door de R.D. in coördinaten bepaalde torens zitten
grote bronzen bouten met millimeterboring op ongeveer 2 m
boven de grond. Waarvoor dienen deze?
4. Men waterpast een sectie, waarvan het eindpunt hoger ligt
dan het beginpunt, in heen- en teruggang. U mag aannemen
dat het absolute hoogteverschil 3 m is en dat de enige fout
die in de waterpassing gemaakt wordt, ontstaat doordat één of
beide baakniveaus ontregeld zijn.
151