zien van gegevens op ruimtelijk gebied, welke het Kadaster helaas
niet bij machte was te verschaffen. Dank zij de verbeterde wet
geving op het terrein van de volkswoningbouw namen de bouw
verenigingen een hoge vlucht, en verrezen veel veelvuldiger dan
vóór 1914 grote complexen van huizen, welke door „dure" land
meters van het Kadaster moesten worden opgemeten, om op de
kadastrale kaart te kunnen worden voorgesteld. Het lag voor de
hand dat Koopmans die ook te Amsterdam intens deelnam aan
het maatschappelijk leven buiten de eng-kadastrale kring hier
mogelijkheden zag voor het verrichten van meetwerk door lager-
bezoldigden, c.q. door tekenaars van het Kadaster.
Het is, dunkt mij, helemaal niet verwonderlijk, dat vooral bij de
bijhoudingsdienst een zeer sterke tegenstand aanwezig is geweest
tegen het meten door middelbare meetkrachten. Sedert omstreeks
1810 was het gebied der praktische landmeetkunde (die zich ruim
een eeuw grotendeels op lager en middelbaar niveau bleef bevinden)
nagenoeg een monopolie geweest van de landmeters van het Ka
daster. Het moge zijn, dat zich de eeuwen door de partikuliere
landmeter in Zuid-Limburg heeft gehandhaafd, in de rest van
Nederland had ons Kadaster zo overduidelijk zijn bestaansrecht
bewezen, dat de nog aanwezige buitenkadastrale beoefenaren der
landmeterij er voor en na het bijltje bij neer moesten leggen. Zelfs
het Hoogheemraadschap van Rijnland, eens meer dan vijf eeuwen
lang toeverlaat en werkgever van het allerpuikste puikje der Neder
landse landmeters, zag zijn belangen op zulk een uitstekende wijze
en kosteloos door het Kadaster behartigd, dat het een eeuw geleden
zijn landmeetkundige afdeling ophief.
Landmeten dus langer dan een eeuw vrijwel het monopolie van
het Kadaster. Beroepseer en beroepstrots (onschatbare inpondera-
bilia, die ook in het Corps der Technische Ambtenaren de sfeer
bepaalden) waren door de gilde-achtige opleiding cultuurover
dracht van „meester" op „gezel" bij de landmeters met hun zeer
sterke en gesloten beroepsvereniging als het ware met de paplepel
ingegoten. Aantasting van hun toenmalige positie moest dan ook
wel op zeer sterke tegenstand stuiten, en het uit handen geven van
het eenvoudiger deel der opmetingen werd in die jaren als een aan
tasting gevoeld.
De ontwikkeling ging evenals elders in de levende maatschappij
echter haar eigen gang en in de crisistijd der dertiger jaren, na de
groei der landmetersopleiding tot aan het academisch niveau, kreeg
de „veldassistentie" de wind in de zeilen. De „proef-Amsterdam"
kwam, waarbij onder leiding van de landmeters Hof en Smit de
collega's Valk en Pieterson de spits afbeten: Valk, ons schild en
betrouwen in tijden toen het goed recht van de middelbare ambte
naren van het Kadaster nog met felheid moest worden verdedigd,
deel te hebben aan het verorberen van de landmeetkundige koek;
Valk, die tot diep in de bezettingstijd voor de belangen van de land
meetkundige ambtenaren met recht op de bres stond. Pieterson, als
139