zes jaar 18.000 percelen zijn ingehaald, en wanneer ik dan zie de gegevens van de ruilverkaveling, slaat mij de angst om het hart. Want in 1956 is speciaal verteld, dat de ruilverkaveling in 1957 geweldig zou opschieten. Wij zouden dan een 30 a 32.000 ha in orde krijgen en daarmede voortgaan. Dat is gebleken 24.600 te zijn en na die tijd zijn er maar getaxeerd 3500 ha gereedgekomen. Het aantal ruilverkavelingspercelen neemt op ontstellende wijze toe. Wij zijn in 10 jaar tijds van 79.000 ha volgens de cijfers van de Minister op 213.000 ha gekomen, d.w.z. dat wij bij de ruilverka^ veling een constant grotere achterstand krijgen. Hoe komt dat nu? De Minister heeft ons verteld, dat er jonge tekenaars zijn en zullen worden aangenomen. Dat zij daarna gaan naar de school hier in den Haag. Maar daarin zit het niet. Deze tekenaars kunnen voorlopig niet anders doen dan tekenwerk. W ij moeten op het ogenblik gebruik maken van de landmeetkundige ambtenaren om meetkundig werk te doen in de eerste plaats voor de eenvou dige splitsingen en in de tweede plaats ook voor de controleursposten. Ik heb dat al zovele jaren gezegd. Het grote bezwaar is, dat men nu niet de mensen gebruikt op de plaatsen, waar men ze goed gebruiken kan. Wij kennen taakwaar- dering, wij hebben allerlei organisatie op dit punt. Wanneer wij eens vaststellen de taakwaardering van de hoofdlandmeter A, de hoofdambtenaar in dat bedrijf, dan blijkt ons, dat hij uiteraard de voornaamste werkzaamheden moet doen en dat de kleinere werk zaamheden moeten worden overgelaten aan de landmeetkun dige ambtenaren. Dan krijgt men een goed systeem. Deze ambtenaren zijn voor een zeer groot deel wel de- gelijkvoor dezetaakberekend. Die taak is betrekkelijk eenvoudig. Waarom doet men het nu niet zo? Nu gaat men mensen van 15.000, 16.000 voor deze kleinere werkzaamheden gebrui ken. Dat is niet goed; dat is onpraktisch. Ik wil graag van de Minister zien, dat hij dit nu eens verandert. Dit is werkelijk een zaak, die alle aandacht verdient en ook haast heeft, want wij kunnen wel een staatscommissie hebben, die op het ogenblik het kadaster gaat herzien, maar wanneer dat in orde is, heeft de Minister meer ambtenaren nodig. Dan heeft de Minister veel meer bekwame landmeters nodig en moet het kleine werk worden over gelaten aan de middelbare ambtenaren, die moeten worden opge leid. Die ambtenaren moet de Minister ook in dienst stellen. Wan neer hij dat doet, doet hij het goede werk en zal hij op de duur het kadaster in orde krijgen, want een rechtszeker kadaster kan niet worden tot stand gebracht, wanneer er geen goede meet kundige ambtenaren van elke categorie zijn. 27

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1959 | | pagina 27