78
k e r, Organ des Verbandes Schweizerischer Vermessungstec'hnikcr
van mei 1958.
G
Gegeven zijn de punten A en B en de richtingen van twee rechten
door deze punten; gevraagd wordt de punten C, D, E, F en G te be
palen met behulp van slechts meetband en jalons.
Na bepaling van het snijpunt S worden de zijden van A ASB
gemeten. De som van deze zijden is ook de som der raaklijnen van de
aangeschreven cirkel, zodat de punten C en G kunnen worden uitge
zet. Nu is BC BE en GA EA, waarmede punt E wordt gevon
den. De koorden CE en EG worden gemeten en gehalveerd resp. in
de punten H en Meten we HB, dan kan de tegenpijl worden be
rekend uit: DB (Deze berekening kunnen we vermii-
BCCH
den, door punt D te bepalen als punt F in het voorgaande vraagstuk.)
Op dezelfde wijze bepalen we het punt F, waarmede aan de opgave
is voldaan.
Op de vragen, die bij lezing van het vorenstaande opkomen, zal de
lezer het antwoord niet schuldig behoeven te blijven. Evenmin op de
navolgende dubbele vraag:
Welke eigenschap heeft de basis van een driehoek,
a. waarvan de tophoek en de omtrek gegeven zijn?
b. waarvan behalve de tophoek, het verschil gegeven is van de som
der opstaande zijden en de basis?
M.R.
Heinrich Merkel, Grundzüge der Kartenprojektionslehre.
Teil I, Die theoretischen Grundlagen (1956). DM 10.
Teil II, Abbildungsverfahren (1958). DM 16.
Reihe A: Höhere Geodasie, Heft 17/1, II der Deutschen geodatischen
Kommission bei der Bayerischen Akademie der Wissenschaften.
Met deze beide deeltjes heeft Prof. Merkel uit Karlsruhe een be
knopte, moderne behandeling gegeven van de leer der kaartprojecties.
Het eerste deel bevat de theoretische grondslagen van de afbeelding
van de bol en de omwentelingsellipsoïde op het platte vlak.
Voor het volgen van de afleidingen is een elementaire kennis van
de differentiaalmeetkunde onontbeerlijk. Waar dit mogelijk was of
voordelen bood, is hierbij ook de vectorrekening te hulp geroepen.
De betoogtrant is helder. In een „Anhang" van het tweede deel