voor kleine bedrijven". Maar als regel moet men niet juridisch rege len wat economisch zichzelf saneert, of, op zijn minst moeten geleide economie en wetgeving elkaar niet tegenspreken. „Het water loopt toch altijd daar waar het het laagste is." Zo ook in het volgende geval: Het Nederlandse weidebedrijf met een bedrijfsgrootte van 17 ha had in 1958 een arbeidsinkomen van 8600.— Het aandeel van de garantietoeslagen hierin bedroeg 3950,— of 46 Vergelijkender wijs is veeteelt lucratiever dan akkerbouw (slechts 3 subsidie) en zo werd in de laatste drie jaar (1955-'58) door de boeren 29.000 ha bouwland omgezet in grasland. De verhoogde zuivelproduktie die hiervan het gevolg is, vergroot uiteraard het nationale verlies, en het is duidelijk dat deze situatie rijp is voor dirigistische maatregelen, met name een verbod om grasland in te zaaien. Een verlaging van de gegarandeerde melkprijs zou evenwel hetzelfde effect hebben. Een tweede voorbeeld. Wanneer grotere bedrijven een nationaal belang zijn, dan is het vreemd dat de landarbeiderswet nog bestaat, want deze leidt juist tot verdere versnippering. (Deze is overigens om financiële redenen gelukkig van weinig betekenis meer. Voor de 5000, die als grensbedrag in de wet is opgenomen, is thans geen woning met voldoende land meer te verkrijgen). En dan nu het verband van landbouwpolitiek met ruilverkaveling. Er wordt geschat dat de opbrengst van de nog onverkavelde grond met 20 tot 30 kan stijgen. Maar waarom zouden we de agrarische produktie opvoeren, als iedere ton boter die wordt geëxporteerd geen deviezen opbrengt, maar het verlies alleen maar groter maakt? Door de overproduktie in de landbouw bestaat er juist een tendens het aantal stuks vee terug te brengen en van bouwland weer bos te maken. Wanneer men verlangt dat de landbouwsector een gelijk waardige bijdrage levert aan de nationale welvaart, dan is de eerste eis, dat de groep agrarische werknemers tot ca. 5 wordt terug- - gebracht. Landbouw is nationaal-economisch gezien alleen nog ren dabel in de vorm van het grootbedrijf. Sociale ordening dient dus aan de ruimte-ordening vooraf te gaan. Natuurlijke sanering verdient de voorkeur. Uitstoting uit de landbouw dus. Waarheen met al die mensen? zult U zich afvragen. Industrialisatie De wanverhouding van grondwaarde en netto-opbrengst veroor zaakte reeds een overgang van de landbouw naar andere beroepen. De agrarische beroepsbevolking bedroeg in 1947 533.000; in 1956 nog 431.000. Daar de industrie betere levensvoorwaarden bood, vond dus reeds een afvloeiing van kleine boeren plaats. Maar deze migra tie was niet maximaal. Enige jaren geleden was er een grote vraag naar industrie-arbeiders. Gegeven het arbeidsoverschot in de land bouw zou niets meer voor de hand liggend geweest zijn dan een spontane overgang van agrarische werkers naar industriële beroepen. Hier hoefde de overheid zelfs niet in te grijpen. Gelijksoortige belan gen laten zich eenvoudig optellen; alleen ongelijksoortige belangen 102

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1959 | | pagina 14