deze weg, ligging t.o.v. bedrijfsgebouwen), perceelseigenschappen
(bewerkbaarheid, onegale ligging, perceelsvorm, perceelsgrootte, af
dracht, uitbaning t.b.v. achtergelegen percelen) en zoetwatervoor
ziening. Nu kunnen door administratieve ruilverkaveling de ontslui
ting en de helft van de perceelseigenschappen optimaal verbeterd
worden; 40 van de aftrekken heeft op deze factoren betrekking.
Als component in de waardevermeerdering draagt het „Zusammen-
legen" van de grond dus 40 bij in de totale verbetering. Dit be
tekent dat het zuiver intellectuele werk van de landruil ongeveer 2/s
van de totale baten tot gevolg heeft. De kosten hiervan kan men
veilig stellen op nog geen twintigste deel. De wet van de afnemende
meeropbrengsten werkt hierop niet, hoewel ook brainwork betaald
moet worden. Maar, zoals gezegd, in de toekomst kunnen wellicht
elektronische hersenen" een ideaal plan van toedeling ontwerpen,
waarbij de sterkste concentratie van grond en gelijke afstandsver
korting voor iedere rechthebbende gerealiseerd worden. Voor een
groot deel van de grond waarvoor de landbouwende bevolking ruil
verkaveling wenst en aanvraagt, wordt eigenlijk deze eenvoudigste
vorm van grondruil bedoeld.
Kritische stellingname t.a.v. Meerjarenplan
Met ruilverkaveling nieuwe stijl en met cultuurtechnische werk
zaamheden die grote kosten met zich mee brengen, moet men zeer
voorzichtig zijn. Nederland is met betrekking tot ruilverkaveling be
slist achterlijk (Koenen 1922). Engeland, Denemarken en Duitsland
verkavelen al sedert enkele eeuwen. Deze achterstand kan niet on
gedaan gemaakt worden door het Meerjarenplan. Dit is ook niet
nodig omdat onze landbouwsituatie niet ongunstig is, en niet aanbe
velenswaardig, omdat bij de huidige stand van de geschiedenis vóór
alles industrie gestimuleerd dient te worden. De volgende punten
maken ruilverkaveling tot een instituut met twijfelachtige waarde:
1De economie verkrijgt hoe langer hoe meer een mundiale
schaal, men spreekt van wereldmarktprijzen, -afspraken, wereldhan
del enz. Wij bevinden ons nu in dezelfde situatie als Griekenland in
de 3e eeuw voor Chr. Alexander de Grote had Azië opengelegd,
zodat het daar aanwezige grootbedrijf kon concurreren op de we
reldmarkt. Het gevolg was, dat het Griekse klein-landbouwbedrijf
bezweek. Het juist antwoord was geweest: structuurverandering van
de economie, ofwel industrialisatie.
Onze concurrent is het Amerikaanse grootbedrijf. Maar zelfs Ame
rika is een schoolvoorbeeld van een land waarin landbouw een last
is voor de economie. Door de steunprijzen zijn juist van de gesubsi-
diëerde produkten overschotten ontstaan. De overproduktie komt
eveneens ten laste van de belastingbetaler; het bewaarloon bedraagt
1 miljard per jaar. De grondprijzen stijgen, omdat men vertrouwt dat
de regeringssubsidie zal blijven bestaan. De staat heeft nu de tendens
hele bedrijven uit te kopen en met bos te beplanten; ieder jaar wor
den bovendien 8 miljoen ha braak gelegd met het oog op de beper
king van de teelt van tarwe, maïs en katoen.
107