93
en concludeert dan: Jk geloof daarom niet, dat de methode-Rijsdijk
tijdsbesparing oplevert." Daarmede kan ik het eens zijn...., omdat
een dubbelzinnige snijding in de praktijk niet voorkomt. Mag ik uit
zijn negatieve verklaring bij deze methode een positieve t.a.v. alle
overige bewerkingen afleiden?
Onderaan blz. 6 vertelt de schrijver, dat ik een bewering in de
H.T.W. te lijf ben gegaan. Deze bewering, betreffende de rechte
hoeken in de berekening volgens Cassini (H.T.W. blz. 173), is af
komstig van de heer Harkink, die ook een der samenstellers van de
H.T.W. is. Hoewel hij in de tweede druk van zijn boek deze zin
snede heeft laten vervallen, gaat hij zich nu op blz. 7 uitputten in
het geven van waarschijnlijke verklaringen" van het vereiste in de
H.T.W. (Eén van die verklaringen berust op het formulier kad.nr. 62;
ik vind het jammer, dat de H.T.W. dit niet eens kent). In één citaat
geeft hij twee zinnen weer van blz. 174 jrg. 1957, met weglating van
de tussengelegen zin, waardoor de inhoud volkomen anders wordt
en een schijn van juistheid gegeven wordt aan zijn daaraan vastge
koppelde opmerking, dat ik de volstrekte fouten over het hoofd zie.
Zonder ook maar iets aan te tonen schrijft hij: ,,Nu geloof ik wel,
dat de kwestie zeer weinig te betekenen heeft en beter uit de h.t.w.
weggelaten had kunnen zijn, maar de wijze waarop de heer Rijsdijk
dit meent te kunnen aantonen lijkt mij onvoldoende."
Omdat in deze volzin de nadruk iets te veel valt op het laatste
gedeelte, mag ik opmerken er niet aan gedacht te hebben het bewijs
te kunnen leveren. Dat behoefde ook niet, want hier geldt de bloot-
affirmatieve bewijslast ofwel: wie beweert, moet bewijzen. Het is dui
delijk, wie hier in gebreke is.
De heer Harkink komt er niet uit en vraagt tenslotte: ,,Wie heeft
er lust in, deze kwestie (dus de gunstigste ligging van de gegeven
punten met het oog op de afrondings- en interpolatiefouten), zowel
bij berekening in het formulier kad.nr. 32 (Cassini), als in het for
mulier kad.nr. 35 (barycentrische coördinaten) eens grondig te on
derzoeken?"
Nu vrees ik, dat er niet veel liefhebbers zullen zijn, die een grondig
onderzoek willen instellen naar een kwestie, die zeer weinig te be
tekenen heeft. Misschien kan ik duidelijk maken, dat, voor wat betreft
de methode Cassini, een grondig onderzoek niet eens nodig is.
We nemen aan, dat het te bepalen punt P op gelijke afstanden I
ligt van de bekende punten A, M en B. Allereerst willen we dan
opmerken, dat de hoeken CAM en MBD absoluut recht zijn. Afwij
kingen in C en D, tengevolge van de volstrekte fouten der cotan-
genten van a en zullen dus altijd liggen in de richting resp. van
A naar C (loodrecht op AM) en van B naar D (loodrecht op BM);
deze richtingen snijden de rechte CD onder een hoek van 100— a
en 100-V2 fi. Omdat voor de bepaling van het punt P alleen van
belang is de afstand loodrecht op CD, kan bedoelde afwijking in C
worden vermenigvuldigd met cos V2 a en die in D met cos V2 ft.
Die afwijkingen in C en D zijn allereerst afhankelijk van de afstan-