Voor af- en aanvoer van water van en naar percelen zijn in
polders andere maatregelen nodig dan in stroom- of beekgebieden.
Hieraan zijn de hoofdstukken III en IV gewijd. O.m. wordt hier be
handeld de wijze van vaststellen van de afmeting van watergangen.
Hoofdstuk V bespreekt o.m. de verschillende grondverbetering-
werkzaamheden. Het egaliseren blijkt de meest toegepaste vorm van
grondverbetering te zijn in de wereld.
De wijze waarop een gebied is ingericht voor de landbouw (land
inrichting) wordt in hoofdstuk VI besproken. Vermeld wordt dat
in het algemeen grasland minder strenge eisen stelt aan perceels-
vorm en grootte dan bouwland en dat de meeste tuinbouwteelten
wat dit betreft ook minder hoge eisen stellen.
De cultuurtechnische maatregel van de toekomst, de moderne
ruilverkaveling wordt besproken in hoofdstuk VII. De schrijvers
wijzen erop, dat de urgentie van ruilverkaveling bepaald wordt
door economische- en maatschappelijke overwegingen, alsmede door
het aantal kleine bedrijven.
In het laatste hoofdstuk komt de landaanwinning (een groot
deel van onze landbouwgrond, en misschien wel het beste deel,
was vroeger water), aan het bod.
Bij een herdruk ware het gewenst de tekst van de hoofdstukken
VI en VII te laten doornemen door een deskundige van de ka
dastrale ruilverkavelingsdienst, teneinde enkele oneffenheidjes te
egaliseren. A. P. M. de G.
„Der Fluchtstab"het maandblad van onze Duitse vakgenoten,
aangesloten bij het Verband Deutscher Vermessungsingenieure,
bevat in het nummer van mei-juni een vervolg op het artikel van
coll. J. Reuss uit München over de opmeting van hoogspannings
lijnen. Josef Heyink uit Wiesbaden schrijft over verschillende
vormen van veelhoeken, een stuk dat verlucht is met een groot
aantal tekeningen. Interessant zijn de mededelingen van de Deut
sche Forschungsgemeinschaft over de inrichting in Frankfort aan
de Main van een archief van waardevolle wetenschappelijke manu
scripten, uiteraard ook op het terein van de Geodesie.
Kartographische Nachrichten' nr. 1/1959 publiceert van E.
Meynen enige opmerkingen over de normalisatie van het gebruik
op kaarten van geografische namen in het Duitse taalgebied. A.
Dücker vertelt over de totstandkoming van de geologische kaart
in Sleeswijk-Holstein.
Voor ons van het Nederlandse Kadaster is de vraag interessant,
die Bock stelt in nr. 1/1959 van de Nachvichten der Nieder -
sachsische Vermessungs- und Katasterverwaltung"Is het mogelijk,
de waterpassing t.b.v. de Deutsche Grundkarte aan de landmeet
kundigen van het Kadaster op te dragen? Weber schrijft in het
zelfde tijdschrift over de metingen welke moeten geschieden bij de
voorbereiding en uitvoering van uitgebreide bouwplannen.
Het Oostduitse tijdschrift Vermessungstechniknr. 1/1959
152